BRAUS

‘Ze kunnen niet meer praten omdat ze niet meer kunnen denken; ze kunnen niet meer denken omdat ze geen vermogen meer bezitten om ontroerd te raken, geen hartstocht meer kunnen voelen. Ze kunnen niet meer zijn, want ze hebben hun identiteit verloren; ze kunnen nog wel iemand of iets worden door de identiteit van een ander aan te nemen. Ze zijn onderling uitwisselbaar.’ – Ionesco

Braus begint als er niets meer te beginnen is
Als de tijd is opgegeten
Als de ideeën zijn opgedronken
Als de beloofde mogelijkheden onaangeroerd blijven

Braus is In Wankel Evenwicht
Braus is Ambrosia
Braus is Edward Albee
Braus is Ronald Schimmelpfennig
Braus is geschrapt, gesneden en geplakt
Braus is lang
Braus is kort
Braus is fijn
Braus is bitter
Braus is zot

Vernieuwing en verval

Een interview met Gillis Biesheuvel over de afstudeervoorstelling BRAUS

Vernieuwing en verval

Een interview met Gillis Biesheuvel over de afstudeervoorstelling BRAUS

door Juriaan Achthoven

Werken met tekst

We hebben elkaar in november voor het eerst gezien op de HKU, de studenten en ik. Toen hebben we besproken wat zij als afstudeervoorstelling willen maken. Bij alle spelers was er een behoefte om te werken met taal en klassieke stukken. Dus niet iets a-lineairs, noch bestaande uit verschillende, bij elkaar geraapte teksten die niet voor theater zijn geschreven. Tijdens twee maanden hebben we verschillende stukken gelezen. Uiteindelijk hebben we gekozen om een script te maken van drie stukken: Ambrosia van Ronald Schimmelpfennig, In Wankel Evenwicht van Edward Albee en Spoken van Henrik Ibsen – alsof je drie lp’s door elkaar draait.

We hebben zelf een lijn ontdekt en een eigen dramaturgie bedacht. Dat was niet zo moeilijk omdat we het verloop van Ambrosia konden aanhouden. Dat stuk speelt zich af in de kelder van een restaurant, waar een notabel gezelschap aan het drinken is en verhalen uitwisselt. De personages uit het stuk van Albee zijn ook dronken, dus die konden we makkelijk bij Ambrosia invoegen. Spoken verschijnt in het midden van de avond als een soort indringer. Af en toe is het script een beetje cryptisch, maar daar houd ik wel van. Ik vind het jammer als theater te logisch is omdat het leven ook niet logisch is.

Al die scènes gaan over menselijk verval en we zaten midden in een lockdown. Alle uitlaatkleppen die je als mens hebt, en zeker als jongeling, die waren er niet. Geen feesten, geen festivals, je kon niet naar de kroeg, niet naar het theater, niet naar de bioscoop. We hadden een behoefte om een feest te creëren dat al dagen aan de gang was. En dat hebben we als setting gebruikt voor teksten over verval.

Werken met elkaar

Ik heb geprobeerd zo collectief mogelijk te werken. We kwamen bij elkaar in de Blauwe Zaal van de Stadsschouwburg Utrecht. Dat had de HKU geregeld. Wij konden daar onze gang gaan en het klikte. We hebben veel muziek gedraaid, films gekeken en stukken gelezen. Net als in ieder ander werkproces (ook na een toneelschool) luister je naar elkaar, vul je elkaar aan en ben je, waar nodig, kritisch op elkaar. Zij namen het materiaal zo goed tot zich, dat ze duidelijk konden aangeven waar het naartoe moest. Dan komt er een punt dat zij alle teksten hebben geleerd en de vloer op gaan om te spelen. En ik zat dan aan de kant te kijken, vanwaar ik het in elkaar kon zetten.

Wat mij verrast heeft tijdens het proces, is de noodzaak van deze groep om zo’n stuk te maken. Wat dat is, noodzaak? Noodzaak is gewoon noodzaak. Dus: wil je daar gaan staan? Wil je een verhaal gaan vertellen voor een publiek? Dat is een intrinsieke noodzaak die verder gaat dan: “kijk mij op een podium staan”. Het is de wil om verhalen te vertellen, zodat het publiek over ons leven kan nadenken. Het is fijn als je dat tegenkomt wanneer je met elkaar gaat werken; dat je door roeien en ruiten gaat om iets te bereiken. Dat zit in al die spelers en dat moet je hebben als je toneel wil spelen.

Als ik naar deze groep kijk, dan zie ik mensen met een geweldige uitstraling en zeggingskracht die heel eigen is. Dat inspireert mij enorm. Ik leer van hun ritmes, hun manier van denken en hoe zij naar de dingen kijken. En er is nogal verschil want we schelen 30 jaar. Zij groeien op in een maatschappij met zoveel beeldtaal. Het is een bepaalde snelheid die bij deze tijd hoort. Om van het ene naar het andere beeld te gaan of van het ene naar het andere verhaal, hoeft er minder uitgelegd te worden dan 10 of 20 jaar geleden. Er worden hapjes genomen van beelden; er worden makkelijker stukken uit een verhaal overgeslagen. Dat zit in de mensen die nu opgroeien. Ik vind het leuk om me daardoor te laten inspireren.

Spelen voor klein publiek

Het ingewikkelde bij de uitvoering was dat we nauwelijks publiek hadden. We hadden 8 mensen, soms 20 of 23 mensen, maar het was allemaal intern publiek. Dan kan je niet echt vertrekken. Dat kan pas met een volwaardig publiek, als je avond na avond speelt. Wat mij betreft gaat theater daarover; de wisselwerking tussen wat er op het toneel gebeurt en hoe het publiek daarop reageert. Met die energie ga je spelen.

Ze hebben desalniettemin allerlei nieuwe verdiepingen aangeboord, door het opnieuw en opnieuw te doen. We hebben avonden gehad die briljant waren en avonden die minder waren. Dat hoort ook bij theater. Dan ga je achteraf met elkaar in gesprek over waarom deze avond niet zo scherp is als de vorige. Wanneer we dat benoemen wordt de voorstelling daarna weer beter. Zo’n ontwikkeling is er wel degelijk geweest. Maar eigenlijk ben ik benieuwd wat er zou gebeuren als ze voor 150 man zouden staan. Dat had ik ze wel gegund.

Afstuderen na een pandemie

Dit is een uitdagende tijd voor afstuderende acteurs. Als je de ambitie hebt om voor televisie of film te spelen – dat loopt gewoon door. Maar in het theater krijgen alle toneelgezelschappen in Nederland, van groot tot klein, hun voorstellingen komend seizoen mondjesmaat verkocht. Gezelschappen houden hun kaarten op de borst, omdat veel voorstellingen nog gespeeld moeten worden. Zij moeten herdefiniëren hoe ze de komende twee of drie seizoenen het veld gaan bespelen. De uitdaging is: wat wordt er nieuw gemaakt? In die praktijk komen deze mensen terecht en daar moeten zij op inspelen.

Misschien is het een goede motor om de zaak naar je toe te trekken; om weg uit dat theater te gaan. Om plekken, panden te zoeken, waar je kan spelen en zelf dingen kan organiseren. Want er is absoluut behoefte aan theater dat deze generatie gaat maken, aan nieuwe mensen die iets te zeggen hebben en daar moeten zij slim op inspelen.